De man leefde altijd van angst. Angst is de thuishaven voor zijn willen. Hij is verslaafd aan de angst om iets niet goed te doen. Hij is bang om tevreden te zijn, bang dat zijn haven dan niet thuis zal geven. Liever duikt hij angstig in het volgende. En er volgt altijd iets.

De angst om iets niet goed te doen ontwikkelt zich tot de angst om niet goed genoeg te zijn. Om, altijd levend in de angst niet goed te doen, niet goed te zijn. Te moe, te min en te op te zijn om nog goed te zijn. Angst enkel de angst te zijn.

De angst denkt en de angst spreekt, niet de man zelf. Hij weet dat hij niets anders meer is dan het kale verlangen geen angst meer te zijn. Weg te zijn. Te verdwijnen in het grote niets.

De man krijgt medicijnen om het boze bonzen en eeuwig schreeuwen in zijn hoofd te onderdrukken. Het wordt rustig. De stofwolken dwarrelen langzaam neer als hij voor het eerst zijn vijand in de ogen kijkt en weet dat hij op kan staan. De man overziet het slagveld. Hij ziet de slachtoffers, de schade.

De man is erg moe, maar heeft veel zin om dit slagveld op te ruimen en hier zijn kleine, bescheiden, huisje voor de toekomst op te bouwen.


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *