De toetsenist treedt met zijn coverband op op de kermis. Een tent, zoals ieder jaar, veel uitzinnige mensen, heel veel drank, heel veel geluid, heel veel licht, rook, dansen, zingen, lallen, noem maar op. Dit gaat niet over muziek, maar over energie, over onderdompelen van mensen in veel, van alles veel.
Het geluid van een kermis is plat, hard, indringend, onontkoombaar. Geen dynamiek, geen nuance, maar hard en met heel veel (bijzonder lelijke) galm, zodat een zee van geluid ontstaat. Die zee wordt gevoed door heel verschillende rivieren van geluid. Een stortvloed.
De zanger van de band zal weer uit zijn plaat gaan, met overbodige vragen als “Hebben jullie er zin in?” die over iedereen uitgeschreeuwd worden, uitbundig geklap, gespring, gedans, en gedoe. En als iedereen blij is, zal hij tevreden zijn vuist met microfoon ballen en stoer de zaal in kijken.
De band heeft een heftige setlist met veel uptempo grooves voorbereid. Een knalprogramma van de bovenste plank en daar heeft de toetsenist wel zin in. In de pauzes zal zeker weer een heleboel Nederlandstalige shit gedraaid worden. De toetsenist kan nooit begrijpen dat al die mensen dat, na zoveel bier, nog steeds woord-voor-woord mee kunnen brallen, maar dat maakt niet uit.
Als de nacht eindelijk is aangezet, zit het erop. Even lucht happen en bijkomen, en dan alles afbreken en inladen. Het vervelendste onderdeel van de avond. Zorgen dat niemand aan je spullen komt, want niemand is dan nog met spullen te vertrouwen. Gesjouw, vermoeidheid en tevredenheid.
Geef een reactie