De Penner ziet een jongen met talent. Hij tekent, knutselt, bouwt, schept. De jongen fantaseert en maakt én de jongen praat in fantasieën, beelden, ideeën. Hij zoekt altijd nieuwe wegen, vindt uit, kietelt het onmogelijke. Hij geniet daarvan en laat anderen meegenieten.
Van school wordt de jongen niet blij. Hij is wars van discipline, leert niet door te luisteren en wurmt zich steevast uit de greep van systematiek. Hij gaat van school zodra het kan en ontwikkelt zich tot gerespecteerd kunstenaar. Het is niet altijd gemakkelijk, maar hij is geen moment ongelukkig.
De jongen houdt contact met vriendjes van school. Hij ziet carrières opbloeien, bloedig zwoegen in het teken van succes en andere zure vruchten van twintig jaar vorming, maar schrikt van de macht die ze putten uit hun vermogen tot abstractie, bestuurlijke ervaring en uitblinken in conformatie.
De jongen dwaalt doelloos door zijn atelier. Hij is op zoek naar dé manier om duidelijk te maken dat kunstmatige intelligentie de wereld al veel langer beheerst dan men beseft, en kan die maar niet vinden.
Geef een reactie